follow me on twitter: @alderikvisser

maandag 18 mei 2015

Vrijheid en Levensvorm



Vorige week hielden Eve-Anne le Coultre, Stine Jensen, Frank Meester en Coen Simon in Trouw een pleidooi voor Filosofie als verplicht vak, van de kleuterschool tot en met het vo, het vmbo daarbij inbegrepen. Ik kan het daar als filosofiedocent natuurlijk alleen maar mee eens zijn :). Toch denk ik er net iets anders over: misschien is Filosofie in haar huidige vorm, als 'canoniek' vak inderdaad wel een speeltje voor leerlingen in havo en vwo.  Filosofisch denken en kijken, echter, is iets dat kinderen, jongeren en andere mensen altijd en overal, in elke 'setting' zouden moeten kunnen oefenen, om te leren het altijd te doen..
.
Het volgende stuk schreef ik in een iets langere versie op een schrijfweekend voor filosofiedocenten. Komend najaar zal uit dat weekend bij de uitgeverij van het ISVW een bundel verschijnen met stukken over de waarde(n) en de vormen van filosofiebeoefening in het vo. Dit dus als opwarmertje...



Vrijheid en Levensvorm
Over filosofie als fundament van school en samenleving

  
De letterlijke betekenis van het woord ‘school’ (skholè) is ‘vrije tijd’. Op school ben je niet alleen vrijgesteld van plichten – huishouden, productie, andere noodzakelijkheden – maar kun je ook vorm en betekenis geven aan jezelf en je vrijheden, dat wil zeggen, je ontwikkelen als burger. Dat althans is hoe de oude Grieken erover dachten, en dat is in ieder geval in liberale samenlevingen nog altijd de fundamentele betekenis van het instituut school (Simons & Masschelein 2012; Biesta 2014).

Vanzelfsprekend beleven veel leerlingen vandaag de dag hun school niet zo, in ieder geval niet de middelbare. School ervaren zij desgevraagd als een despotisch instituut, een dwangsysteem. ‘tuurlijk, ’t Is de plek waarrond veel van hun sociale leven zich afspeelt, de plek waar geliefd en geleefd wordt. Maar tussen dát leven en het leven ná school staan lessen, cijfers en andere praktische bezwaren. Niks vrijheid dus: non vitae sed scholae discimus.

Als docent filosofie heb ik graag de illusie dat míjn vak die republikeinse vrijheid wél biedt en wél oplevert. Vooralsnog is het vak in Nederland heel ouderwets,  dat wil zeggen, canoniek opgezet, met veel noodzaak, zowel op het havo als op het vwo, tot het ‘gorgelen van andermans gedachten’ (vgl. Kusters en Visser 2015). Maar als er niet moet worden voorbereid op dat dichtgetimmerde eindexamen dan is er binnen het vak enorm veel ruimte – zowel voor mij als docent als voor de leerlingen. Mede doordat de discipline zo ‘open’ is, ‘grenzeloos’, zo je wilt, kan werkelijk alles ter tafel komen. En als ik mijn werk goed doe  - of juist heel slecht, dat gebeurt ook wel eens  – dan kómt ook alles ter tafel.

Sprekende over of naar aanleiding van filosofen, thema’s en / of actuele gebeurtenissen delven we ‘materiaal’ op uit onze eigen gedachten en ervaringen - diepe zieleroerselen, banaliteiten, scherpe observaties, verborgen fundamentalismen – dat we samen verder kunnen bewerken. Dat is een democratisch proces, in die zin dat geen enkele mening, geen enkel inzicht op voorhand ‘beter’ of ‘slechter’ is dan andere – ook de mijne of die van andere volwassenen, ook de meer filosofisch aangelegde niet. Democratisch en democratiserend is dat ook doordat het proces zelf ‘open’ is, dat wil zeggen, zonder definitief antwoord of einde.

Op het gevaar af heel zweverig te klinken, helpt zulk filosoferen hen en mij om daadwerkelijk aan ‘onszelf’ te werken. Soms is dat inderdaad een psychologisch, een therapeutisch proces, of pakt dat in een klassensituatie onbedoeld, vaak op individueel zo uit. Waar het me om gaat echter, en wat ik hoop te bewerkstelligen is dat mijn filosofieonderwijs in de waarste zin zelfverwezenlijking is,  bildung in de betekenis die John Stuart Mill daar in aansluiting op Humboldt aan heeft gegeven (Mill, Freedom, Chapter III on individuality).

Toevalig of niet is dit oude bildungsbegrip recentelijk weer uit de mottenballen gehaald. Met het oog op een ongewisse toekomst vol robots, Aziatische tijgers en een imploderende middenklasse menen sommigen dat we radicaal af moeten van het bestaande, sterk op kwalificatie gerichte onderwijs (vgl. Mulder 2014; Bregman & Frederik 2015). Alleen een onderwijs dat zich richt op zogenaamde 21st century skills – critical thinking, entrepreneurial skills, problem solving skills, interculturele- en communicatieve vaardigheden, ict-bereidheid, enzovoorts -  kan kinderen van nu felixibel toerusten op een veranderende wereld (Teldersstichting 2012).

Anderen menen dat het grootkapitaal hiermee weliswaar een bijzonder instrumentele kijk op onderwijs biedt, maar dat de essentie van die skills, namelijk persoonsvorming wel degelijk de koningsweg is die we moeten bewandelen. Juist om weg te komen van de fixatie op onderwijs als een instrument tot louter kwalificatie zou een heroriëntatie op bildung-met-een-kleine-b tot aanbeveling strekken (Onderwijsraad 2013). 

In de nasleep van de aanslagen, afgelopen januari, op het Franse blad Charlie Hebdo en de discussie rond ‘radicalisering’ van jongeren, heeft die laatste groep kortelings veel wind in de zeilen gekregen. Ondersteund werden en worden zij daarbij ook door studenten en docenten in het HO en het WO, die terecht wel klaar zijn met het zin-ledige rendementsdenken in onderwijs, zorg en andere maatschappelijke domeinen (vgl. Visser 2013).

Scholen en universiteiten veranderen politieke en sociale werkelijkheden niet, althans niet één-op-éen, maar brede, algemene vorming lijkt tegengif te kunnen bieden tegen al te veel kortzichtigheid, winstbejag, verbale diarree en soorten van radicalisme (Haar & Visser 2015; Rijpsma 2015; Visser 2015c). Sinds 2008 al is de overheid hierom druk doende ‘burgerschap’ weer op de agenda van scholen te krijgen. Mede doordat dat tot dusverre nogal een cognitieve, ja, prekerige vorm heeft aangenomen,  is het onderwijskundige denken over ‘burgerschap’ ook binnen het Ministerie van OCW nu door aan het evolueren richting bildung - al dan niet met kleine b.

Als zoon politikon kan ik niet anders dan blij zijn met deze hernieuwde aandacht voor de diepere, ook politieke betekenis van het onderwijs in een democratische samenleving. En als filosofie-docent mag ik me gelukkig wanen een model te leveren voor hoe zulk meer persoonsvormend, deliberatief onderwijs vorm kan krijgen – ook en juist met pubers. Maar daar houdt het voor mij niet op.

Filosofie wordt wel de ‘moeder van alle wetenschappen’ genoemd. In het beste geval onderkennen we dit – radicaal – en heffen we filosofie als afzonderlijk schoolvak op. In plaats daarvan ruimen we binnen elk vak dat op de middelbare school wordt gegeven – ja, ook en juist op het (v)mbo – veel plek in voor het soort van filosofische reflectie zoals dat hierboven beschreven is.

In verband met de herijkingsoperatie ‘Onderwijs 2032', onlangs door Staatssecretaris Dekker gelanceerd, maar ook binnen de initiatief  Onderwijs 2020”, op gang gebracht door de VO-raad, wordt op het moment nagedacht over nieuw te vormen curricula voor het onderwijs van de toekomst. Het bestaan van álle vakken zou daarin moeten heroverwogen, niet alleen dat van de filosofie. Maar welke vorm het onderwijs ook aan zal nemen, welke vakken wel of niet, en vooral hoe zij behouden blijven, welke vakoverstijgende projecten en initiatieven er ook zullen worden ontworpen, filosofisch denken en doen zal in elk initiatief een plek moeten krijgen.

Sommigen zullen tegenwerpen dat dit ten koste gaat van de échte filosofie, van de traditie en de geschiedenis van het denken.  En ja, in dit radicale plan gaat ‘canonieke’ kennis over Wittgenstein II en Heidegger na Die Wende misschien verloren. En ja, dat gaat filosofiedocenten banen kosten en levert stress op voor de lerarenopleidingen, die dit inhoudelijk nog lang niet kunnen bolwerken.
Maar willen we bildung werkelijk effectief naar voren brengen als de enige échte 21st century skill, dan zullen we die radicaal-filosofisch, dat wil zeggen, reflectief, conceptueel, ‘beeldend’, denkend, deliberatief en met opzet in het geheel van het onderwijs, in alle vakken, in de cultuur van scholen en werkplaatsen, in leraren- en directiekamers gestalte moeten geven.

De democratische levensvorm is een filosofische levensvorm – en vice versa. In het internationale onderwijs hebben ze dat goed begrepen door het vak Theory of Knowledge (ToK) tot kern van het curriculum van het International Baccalaureat Diploma Programme (IBDP) te maken. Alle leerlingen (17 – 19) die IB-examen doen in zes vakken op (mogelijk) verschillende niveaus moeten een maatschappelijke stage doen en een profielwerkstuk (extended essay) schrijven. Allemaal moeten ze zich daarnaast in en door het van ToK buigen over problemen van kennis, kennisverwerving en kennisproductie.

Zelf geef ik al een jaar of zeven vorm aan dit fantastische vak, waarin ik leerlingen behalve met de fundamenten van al hun schoolvakken ook met een academisch soort van Engels probeer vertrouwd te maken. Ideaal is het in die opzet, als zelfstandig vak, echter niet. Zoals dat op sommige internationale scholen gebeurt, zo zou dat ook in Nederland kunnen, nee, moeten worden georganiseerd: alle schoolvakken krijgen een stevige kentheoretische en/of filosofische component. Wat leren we eigenlijk als we het vak Frans leren, hoe en waartoe leren we dat? Wat is taal? Wat schrijft Sartre in het origineel en wat vertelt zijn open relatie met Simone de B. ons over de Franse samenleving? Of: wat betekent het om een vakman of vakvrouw te zijn of te worden? Hoe is en was de positie van vakmensen en hoe kun je daar ook zelf naar kijken, zelfbewust daar vorm aan geven? Wat is ‘maken’ eigenlijk, en hoe verhoudt dat ‘maken’ zich tot andere soorten van vorsen en vroeden?  

Dit klinkt je nu misschien hoogdravend, elitair, onwerkelijk, idealistisch in de oren. Dat is het niet. Filosofie is níet per se intellectuele spielerei voor hoogbegaafde vwo-kindjes en dito docenten; filosofie is ook en juist een vorm van communicatie, een spel rond betekenisverlening dat met alle soorten van mensen op alle leeftijden gespeeld kan worden. De kwaliteit en de intensiteit, de conceptuele gelaagdheid ervan zal allicht, maar het spel zelf, haar regels, zullen niet veranderen als we het op het havo, op roc’s, in buurthuizen, bejaarden-tehuizen spelen.

Want dát,  natuurlijk, zal onze volgende stap zijn: nadat de filosofie vanaf 2020 het gehele onderwijs heeft doordesemd, zal zij ook het jeugd- en jongerenwerk, het buurthuiswerk, de zorg, het maatschappelijke middenveld, de politiek, God weet, zelfs de commandokamers van Raden van Bestuur en andere oligarchen voor zich heroveren.

Filosofie is een prachtig vak om te geven – juist ook op de middelbare school, juist ook met ándere kinderen dan de archetypische gymnasiasten. Er pleit van alles voor, zeker, om het als keuzevak te behouden in sommige typen van onderwijs. Er is meer reden, echter, om te overwegen om de kunst van het filosoferen tot een verplicht onderdeel te maken van álle typen van onderwijs, dat wil zeggen, ook in het po, ook in het beroepsonderwijs, en elementen van filosofische reflectie te verweven in alle vakken of lesinhouden die daar worden aangeboden. Of en zo ja onder de vlag van welke 21st century skills dat geschaard zal worden -  of juist in 't geheel niet, is niet van primair belang. Hoofdzaak is dat onderwijs in z’n geheel weer (meer) in het teken van persoonsvorming en socialisering, in het teken van betekenisverlening zal komen te staan. Opdat er tijd worde gemaakt voor het vrije spel van vrije burgers zal filosofie onze levensvorm zijn – én op school én met het oog op het echte leven.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten