een repliek op Jan Branssen
n.a.v. zijn artikel in de Bildungsspecial VTTA september 2017
n.a.v. zijn artikel in de Bildungsspecial VTTA september 2017
Beste Jan
Voor het septembernummer van Van12tot18 (VTTA) schreef je
een leuk stuk. Tussen alle verhevens dat oudere mannen voor die Bildungsspecial produceerden - inclusief het stukkie van mij - viel het op kwa frisheid en luchtigheid. Het
is zelfs bijna net zo lollig als de presentatie waarop je het gebaseerd hebt.
Toen je die gaf, in Utrecht in mei jongstleden, vroeg ik me af wat je met je verhaal nou eigenlijk wilde zeggen. Bij lezing en herlezing van de tekst valt me op dat je betoog technische weliswaar vrij beroerd is, maar wel degelijk ergens heen gaat. Vooral in de papieren versie trek je de conclusie die daar logisch op zou volgen, vervolgens niet. Beide, het gebrek aan helderheid en consistentie, verbazen me. En daarom schrijf ik je. In ’t publiek.
Toen je die gaf, in Utrecht in mei jongstleden, vroeg ik me af wat je met je verhaal nou eigenlijk wilde zeggen. Bij lezing en herlezing van de tekst valt me op dat je betoog technische weliswaar vrij beroerd is, maar wel degelijk ergens heen gaat. Vooral in de papieren versie trek je de conclusie die daar logisch op zou volgen, vervolgens niet. Beide, het gebrek aan helderheid en consistentie, verbazen me. En daarom schrijf ik je. In ’t publiek.
Leren, zo vis ik uit je betoog, is een ‘natuurlijk’ proces.
Kinderen doen het als vanzelf in situaties waarin er voor hen een duidelijk
gevoelde noodzaak is. Dan, en alleen dan willen ze het ‘zelluf’, en dan is
er sprake van goed, betekenisvol (et cetera) leren. Dat spontane leren
plaats je met zoveel woorden tegenover het schoolse leren. Dat is niet
spontaan, maar systemisch en planmatig en zo, en dus (per implicatie) onnatuurlijk
en slecht. Die arme kinderen die op school aldoor extrinsiek gemotiveerd moeten
worden – dan kan toch geen bildung zijn?
Ik ga er van uit dat je weet dat dit een cliche is van
jewelste. Een romantisch clichee bovendien.
Zij vertrekt bij het idee dat ‘alle’ kinderen ‘van nature’ nieuwsgierig en dus leerbaar zijn. Dat is misschien waar, zelfs in de gesuggereerde biologische zin, in ieder geval voor zover het jonge kinderen betreft. Maar als met ‘kinderen’ ook (pre-)pubers bedoeld is, dan is de (empirische) vraag of zij inderdaad nog wel ‘van nature’ willen leren, anders dan dat zij hun seksualiteit willen ontdekken. Niettemin krijgen scholen – ook bij jou – de zwarte piet voor hun gebrek aan motivatie (= het psychologische equivalent voor de wil). Als kleuter wilden ze wel nog ‘zelluf’ (en wel dat wat wij eigenlijk ook al wilden), als pre-puber lukt dat niet meer zo, en dat is dus de schuld van de school. Ik mis hier iets aan empirie en dwingende logica, en zie vooral retorica. Maar goed.
Zij vertrekt bij het idee dat ‘alle’ kinderen ‘van nature’ nieuwsgierig en dus leerbaar zijn. Dat is misschien waar, zelfs in de gesuggereerde biologische zin, in ieder geval voor zover het jonge kinderen betreft. Maar als met ‘kinderen’ ook (pre-)pubers bedoeld is, dan is de (empirische) vraag of zij inderdaad nog wel ‘van nature’ willen leren, anders dan dat zij hun seksualiteit willen ontdekken. Niettemin krijgen scholen – ook bij jou – de zwarte piet voor hun gebrek aan motivatie (= het psychologische equivalent voor de wil). Als kleuter wilden ze wel nog ‘zelluf’ (en wel dat wat wij eigenlijk ook al wilden), als pre-puber lukt dat niet meer zo, en dat is dus de schuld van de school. Ik mis hier iets aan empirie en dwingende logica, en zie vooral retorica. Maar goed.
Lange tijd lijk je in je stuk te suggereren dat de school
‘dus’ de ontwikkeling en interesse van kinderen moet volgen. Haar eigen wil
(tot leren / leven) zou dan leidend zijn in wat de opvoeder c.q. de school als
vormend instituut moet aanbieden. Dat klinkt als Rousseau en Iederwijs en wat al
niet, en dat is een eerbiedwaardige traditie. De cruciale vraag die zij, en de
honderden pedagogische experimenten die in die lijn zijn gewaagd, zich hebben moeten stellen, is: kunnen
kinderen weten wat ze kunnen willen? Wat het waard is te willen? Jijzelf worstelt daar blijkbaar ook mee.
Nadat je er in het hele stuk niet aan gewaagd hebt, definieer je bildung aan het
einde van je stuk plotseling als de ‘vorming van de wil’. Als ik het goed
begrijp moet de wil van kinderen dus leidend zijn, maar tegelijk moet die wil
ook worden gevormd. Maar naar welk beeld dan? Op last van wie of wat? Dat is een wat je noemt een antinomie.
Ik herhaal nog even: je tuigt een tegenstelling op tussen ‘school’ en het ‘echte' leven. Je suggereert (terecht, waarschijnlijk) dat
kinderen in dat 'echte' leven sneller en effectiever leren dan op school. Je
verwijt dat de school en legt het ons op z’n minst in de mond dat die school moet aansluiten bij
dat ‘echte leven’ c.q. bij die ‘authentieke wil’. Ik vermoed dat je weet dat dat een enorme spanning oplevert tussen autonomie (van het
kind) en heteronomie (de wensen en belangen van de opvoeder c.q. de samenleving).
Je beseft je waarschijnlijk ook dat het onderwijs als systeem ook andere taken
heeft dan alleen het kind tot volle wasdom te brengen (kwalificatie,
socialisatie). Aan dat soort wezenlijke issues ga je echter gemakkelijk – te
gemakkelijk- voorbij om een vlammend betoog te houden zonder echte conclusie.
In de lijn van je betoog zou je er op uit kunnen komen dat
‘school‘ en dat ‘echte leven’ beter op
elkaar aangesloten zouden moeten worden. We hadden het er al eens over: vooral de zgn. utopische socialisten van
de 19e eeuw hebben hier belangrijke dingen over gezegd en praktijken
rond ontwikkeld. Via allerlei omwegen is vooral Fourier, ook in Nederland,
enorm invloedrijk geweest. Zijn naam is vergeten, maar zijn denken en doen lijkt springlevend.
Onlangs nog, op een bijeenkomst met schoolleiders po, hoorde ik van menigeen dat
ze bezig zijn bondjes te sluiten met bedrijven en instellingen in de naaste
regio. Kinderen gaan er op bezoek en professionals bezoeken de school. Zo halen
basisscholen de wereld binnen en schoppen zij hun leerlingen de wereld. So far voor het cliche van de ‘oude
school'.
In de lijn van je betoog zou je er ook op uit kunnen komen
dat we de school af moeten schaffen, en de opvoeding / opleiding van jongeren
in z’n geheel beter overlaten aan bedrijven en maatschappelijke
instellingen. Dat is helemaal geen gekke optie, die niet voor niets al vaker
naar voren is gebracht. Illich’
klassieker over het ‘ontscholen’ van de samenleving leest ons nu te
marxistisch in de oren, misschien, maar er zijn anderen die – al dan niet met het oog op
de aanstaande robot-revolutie - pleiten voor een verlaging van de leerplicht. Ook in de hype
rond ict valt vaak te horen dat informeel leren ‘beter’ werkt dan formeel leren, dat wil zeggen, dat
leraren boven alles duur en overbodig zijn. ‘Ontscholen’ is al met al weer
helemaal hip, ook en juist in commerciele - en beleidscircuits. Maar ook die
uiterste conclusie durf jij niet te trekken…
Jij komt tot de slotsom dat school dan toch maar moet
blijven bestaan. Op grond waarvan je dat concludeert is niet helemaal duidelijk, noch waarom de vakken zouden moeten bestaan. Wel is duidelijk wat niet moet. Op die school is geen ruimte voor (leer)plannen voor vorming, omdat die de
eigenheid van kinderen niet zouden respecteren. Het zal je verbazen, misschien,
maar dat ben ik in principe allemaal met je eens.
Ik denk ook dat er redenen zijn om de school wel te laten bestaan, namelijk pedagogische, sociale, economische, enzovoorts. En ook ik ben er niet van overtuigd dat leerplannen per se oplossingen zijn voor een waargenomen gebrek aan ‘vorming’ op sommige scholen. Tegelijkertijd weet ik uit directe ervaring heel goed, hoeveel moeite docenten m.n. in de bovenbouw van het vo hebben om betekenis te geven aan hun lessen. Zelf daarin ben ik het met je eens :). Om op dat probleem antwoorden op te vinden, zouden docenten geholpen zijn met meer kennis en kunde, met taal en met concrete
handvatten om vorm te geven aan vorming. Inderdaad: daar werk ik in mijn rol als
leerplanontwikkelaar onder andere aan - aan taal en aan handvatten, veel meer dan aan plannen...
Ik denk ook dat er redenen zijn om de school wel te laten bestaan, namelijk pedagogische, sociale, economische, enzovoorts. En ook ik ben er niet van overtuigd dat leerplannen per se oplossingen zijn voor een waargenomen gebrek aan ‘vorming’ op sommige scholen. Tegelijkertijd weet ik uit directe ervaring heel goed, hoeveel moeite docenten m.n. in de bovenbouw van het vo hebben om betekenis te geven aan hun lessen.
Alle mogelijke teksten en concrete voorstellen voor vormen van vorming, inclusief bildung, dienen mogelijk datzelfde doel. Maar laten het dan wel complete teksten zijn, met gevoel voor het geheel van alle aspecten en problematieken die er rond vorming spelen. Zoals de vraag of dat wat kinderen 'zelluf willen' ook werkelijk gewild kan zijn - door hun omgeving, de samenleving - en over de concrete manieren waarop scholen (en ouders) met die moeilijke vraag omgaan.
Alderik Visser
Oktober 2017
Geen opmerkingen:
Een reactie posten