Over decentralisatie van het lerarenregister
Afgelopen woensdag vond in Den Bosch het
tweede landeljke leraarscongres plaats. Mooie plek, een overkill aan workshops,
goede verzorging (dank aan alle leerlingen :)) en een fijne sfeer. ’t Is dat het
weer niet zo mee zat, maar verder een goeie dag – met dank natuurlijk ook aan de Onderwijscooperatie.
Sluitstuk van de dag, althans voor mij, was de
discussie over het lerarenregister, ergens in de veraf gelegen zaal ‘G’. Over
dat debat was vooraf veel gekwetterd, en ook de opzet was ambitieus: een
hoogleraar, een erkende bestuurderspecialist, docenten van het jaar, de
staatssecretaris, nogal wat uitdrukkelijk genodigden, veel inhoudelijke
voorbereiding van de onvermoeibare Simon: het beloofde een spannend debat, een scherp debat te worden…
Helaas. Misschien was het het tijdstip,
misschien was het ook de ambtelijkheid c.q. het gebrek aan ‘seks’ van het
onderwerp. Maar echt veel vuurwerk was er niet op die late middag. Jammer, maar
helaas, zou je zeggen. Maar zoals de stand van zaken nu is, gaat dat verplichte
lerarenregister er echt komen, vanaf 2017 al, en dreigt het een bureaucratische,
explosieve, onbeheersbare, ondemocratische draak te worden. Niet minder dan
dat.
De bijeenkomst werd geopend door een medisch
specialist die in alle toonaarden de lof zong van zichzelf, het liberalisme en
het BIG – het Beroepenregister Individuele Gezondheidszorg. Dat deed hij technisch goed d.w.z. retorisch sterk. Iedereen met een ziek kind wil naar een ziekenhuis waar de artsen op de laatste stand van
medische zaken zijn. Iedereen die zijn kind naar een school stuurt wil zijn of haar kroost toevertrouwen aan
bevoegde, gekwalificeerde, goede leraren. In de artsenij heeft het BIG ervoor gezorgd dat artsen nu met een aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid naar de laatste medische inzichten geschoold zijn. Een lerarenregister zal dus voor zorgen dat ook docenten allemaal gekwalificeerd en bijgeschoold zijn, en geen onnodige brokken meer maken.
Die redenering staat als een huis, maar is
mogelijk ongeldig. Zij klopt alleen als vaststaat dat het leraarsberoep een
zelfde soort ‘vakmanschap’ (Sander Dekker) is als het artsenberoep. En
helaas: dat is niet in alle opzichten zo. Ik kan in filosofische termen
proberen uit te leggen dat het leraarsberoep zich op een ander 'zijnsniveau' bevindt dan het artsenvak, dat de een meer deel heeft aan een technische, de
ander meer aan een praktische rationaliteit, maar dat doe ik niet. Een belangrijk verschil tussen de beide beroepsgroepen werd namelijk door de
hooggeleerde heer zelf al gegeven.
In de medische hoek is er in de regel sprake
van ‘evidence based’ onderzoek: medische toepassingen zijn (idealiter)
langdurig, herhaaldelijk, onafhankelijk, d.w.z. ‘dubbel blind’ getest op dieren en mensen. Als
blijkt dat een zekere behandeling beter werkt dan een andere / dan geen / dan een nep-behandeling, dat wil zeggen, als de kans dat het positieve effect in minder dan
5 op de 100 experimenten door toeval kan zijn ontstaan, dan doen we dat. En dan scholen we mensen erin om dat vervolgens ook te doen.
Wat onderwijskundigen, ‘neuropedagogen’ en
marktpartijen u ook wijs willen maken (ik noem ditmaal geen afkortingen),
‘evidence based’ onderwijs bestaat niet. In en rond het onderwijs wordt wel
grootschalig onderzoek gedaan, bijvoorbeeld op psychometrisch gebied, maar voor
de beroepspraktijk, het ambacht is ‘evidence based’ onderzoek niet voorhanden.
De onderzoeksgroepen zijn in de regel te klein, ‘dubbel blind’ valt er niet te
experimenteren, replicatie (herhaling) is vrijwel niet mogelijk doordat de
condities nooit dezelfde zijn, het aantal oncontroleerbare en/of mogelijk storende
variabelen is te groot, enzovoorts, etcetera. ’t Meeste dat docenten kunnen
doen is hun praktijken – dat wil zeggen hun handelen op verschillende domeinen tegelijkertijd,
met vaak grote groepen mensen – ‘evidence informed’ proberen vorm te
geven. Voor het werk van alledag betekent dat dat zij weten wat er zoal over onderwijs en
leren gezegd wordt, en daar in het plannen en uitvoeren van en/of het ‘nakaarten’ over hun
lessen rekening mee houden.
Wat dit alles met het lerarenregister te maken
heeft? Alles.
Voor medici (hou toch ‘ns op met die
vergelijking, hoe vaak moet ik het nog zeggen…) is het min of meer duidelijk
wat er als ‘bijscholing’, of als ‘nascholing’ kan gelden. Behalve de ‘vlieguren’ en het begeleiden van
promovendi zijn dat zulke cursussen of activiteiten die zich richten op het
beter bestrijden van aantoonbare gevolgen van aantoonbare oorzaken. Boze tongen beweren dat dat precies die cursussen zijn die de farmaceuticische
industrie voor hen financieren, maar dat is natuurlijk kwalijke roddel. Vanzelfsprekend bestaan er ook in de gezondheidszorg ‘grijze’ gebieden, maar op
zichzelf is het binnen beroepsgroepen (blijkbaar) vrij gemakkelijk duidelijk te
maken, wat aantoonbaar bijdraagt aan de update van de beroepsbeoefening en wat
niet.
Hoe anders is dat in het onderwijs. Laten we
zeggen dat het daarin om het overdragen (of doen ontwikkelen) van kennis,
vaardigheden en attitudes gaat. Dat die zich in tenminste drie domeinen
bevinden, te weten de kwalificatie, de socialisatie en de individuering of
subjectificatie van kinderen en jongvolwassenen. Dat dat alles plaatsvindt binnen enkele honderden vakken en
richtingen. Dat er strijd over bestaat welke kentheorieën, didactieken,
pedagogieken, psychotherapeutische benaderingen in elk van die vakgebieden goed, juist of werkzaam zouden zijn. En dat we elk voor zich wel weten wat we doen, soms ook waarom, omdat we denken te weten dat dat werkt. Soms. Maar dat we ons realiseren dat dat in elke situatie voor elke docerende
persoon en voor elk kind anders kan zijn.
Ik doceer filosofie. In het kader van mijn
beroepsuitoefening volg ik al een tijdje de kursus boeddhistisch
kantklossen. U kunt daarom lachen, maar
dat deert me niet. Ik ben al een heel end op streek. Voor mij en voor mijn leerlingen is dat een belangrijke skill die raakt aan hun en mijn interpersoonlijke en intrapersoonlijke
intelligentie en bovendien bijdraagt aan empathische
vermogens. Wil u daar een rechtvaardiging voor? Ik trek zo een la ‘evidence
informed’ studies open waarin al deze begrippen gevalideerd worden...
Vanaf 2017 moet ik mijn bekwaamheid officieel
laten registreren. Dat register is er voor leraren en door leraren, maar ik ken
de mensen niet die over mijn kursussen, over de kwaliteit daarvan, over mijn
kursusleidster zullen oordelen. De voorzitter van de Onderwijscoorperatie zei
gisteren dat het hem niet zo uitmaakt of zijn club wel of niet bekendheid
geniet, dat hij zichzelf voldoende geruggesteund, gelegitimeerd weet. Dat kan
zo zijn. Maar voor mij is het wel degelijk een issue dat mijn cursus en dus ook mij door een schrijftafeldader zonder naam of gezicht , ergens op een kantoortje in Utrecht de maat word genomen. En dan behoor ik nog tot de minderheid van de docenten die aangesloten is bij een van de bonden (en zich evengoed niet echt vertegenwoordigd voelt..)
Een enorme bureaucratisering dreigt: wie gaat
alle aanvragen voor al die cursussen, trajecten, blogs, twitter-sessies
verwerken? Wie gaat al dat nascholingsgedoe accrediteren? Op basis van welke
criteria? Wat betekent dat voor zzp-ers in de nascholngsbrache, hoe gaan de
pedagoochelaars daar op inspelen? Enthousiastelingen van de OC blijven
volhouden dat de Onderwijs-BIG een register zal zijn voor en door leraren –
weliswaar van overheidswege ‘bevorderd’,
maar vanuit de basis vormgegeven. Maar wie is die basis? En hoe komt zij
erbij dat mijn kloskursus geen wal raakt?
Desnoods vecht ik het tot in Straatsburg uit!!
Mooie woorden waren er gisteren ook, over de
instrinsieke drang van docenten om te professionaliseren, over beroepstrots,
vakmanschap. Ik vind en heb dat ook allemaal. Maar ik heb het druk. Nog net niet zo
druk als de Onderwijscooperatie zodaa’lijk, met al het gedoe, maar wel druk… Het
gevaar dreigt inderdaad, zoals @valktekst gisteren ook aangaf, dat zo'n nieuwe bureaucratie bedwongen gaat worden met nieuwe papieren realiteiten;
afvinklijstjes, al dan niet per internet te voldoen. Maar dat kan ook niet de
bedoeling van het register, van het nascholen zijn.
Op het moment wordt er veel gekwetterd over
het Schotse Model, maar ik heb daar helaas nog gen poolshoogte van kunnen nemen. Ik
begrijp wel tussen de regels door dat het decentraal georganiseerd is. Dat lijkt aan te sluiten bij wat Ben van der
Hilst gisteren zei, nl. dat de gewenste professionalisering beter aan scholen dan aan
centrale registers gekoppeld kan worden. Ik had niet zo’n mening over de rest
van z’n verhaal, maar vond dit toch wel een goede gedachte.
Als scholen zich omvormen tot professionele
organisaties die zich bekommeren om het leren van iedereen – leerlingen dus,
maar ook het management c.q. de teacher (as) leaders – dan is centrale
registratie overbodig. Dan lijkt het oude plan (c.q. de gemankeerde praktijk)
van de wet BIO en haar portfolio’s ineens helemaal zo gek nog niet. Dan werkt 'decentrale' registratie óók professionalisering in de hand, kan de professionele identiteit ook worden verterkt, en kan het bovendien gekoppeld aan school- en managementsontwikkeling ...
Je kunt tegenwerpen dat zo’n decentrale aanpak
instrumentalisering in de hand werkt, nascholing dus op last van de baas, in
deze of gene richting. Maar zulk 'top-downerig' gedoe kan natuurlijk evengoed plaatsvinden in een centraal systeem, en kan ook in een decentrale variant bestreden of beperkt blijven. Goede
werkgevers geven mensen de ruimte zich binnen de budgetten naar eigen inzicht
te ontwikkelen. Betrokken werknemers zullen zich natuurlijk om zichzelf, maar zeker ook om
hun werk professionaliseren. Als ik aannemelijk kan maken dat mijn
kantkloskursus mij en mijn leerlingen, en daarmee ook mijn school te goede
komt, dan kan mijn direct leidinggevende / kunnen mededocenten dat gewogen en met kennis
van de context veel beter beoordelen dan wie dan ook. En dus
afwijzen. Of misschien honoreren. Maar dan weet ik in ieder geval van het wie en het waarom.
En kan ik er vrede mee hebben (of niet).
Zo’n BIG kan er al met al komen, en dat zal
hij, als ik Sander hoorde, naar alle waarschijnlijkheid ook. Maar voor de beroepsgroep is een
centrale, standaardiserende variant niet per se de meest geschikte. Als we dat lerarenregister echt ‘van
onzelf’ willen houden, kunnen we ‘m maar 't best dichtbij, op de eigen school inrichten, de school (dat zijn wij :)) zichzelf daarop laten controleren, en dat evt. met actieve ondersteuning
van de inspectie.
Alderik,
Oktober 2014
Geen opmerkingen:
Een reactie posten