Je kunt de klok er bijna op gelijk zetten: een
week na de verschrikkelijke aanslagen in Parijs komen er missieven uit
Den Haag. Scholen moeten ‘radicalisering' signaleren en bestrijden. Staatssecretaris Dekker erkent dat het aantal
meldingen hieromtrent op Nederlandse scholen tot nog toe beperkt is,
maar toch… Ook Minister Bussemaker beklemtoont dat scholen van belang zijn bij het bevorderen van
democratisch burgerschap. Dat is een waarheid als een koe, maar toch
wringt er iets: kunnen scholen, kan het onderwijs wel wat we zo gemakkelijk verwachten? En kan dat ook in het licht van al het ándere onderwijsbeleid?
maakbaarheid
Officieel hebben (vrijwel) alle politieke
partijen sinds de jaren ’90 van de vorige eeuw afstand genomen van een idee van
een maakbare samenleving. Officieus wordt er op allerlei niveaus niettemin heel
wat afgepland. ‘Productienormen’ mogen
nu ‘targets’ heten en ‘de markt’ mag in theorie de rol van ‘de staat’ hebben
overgenomen, de Idee van een betere samenleving is in beleidsjargon eigenlijk
nooit verdwenen. In het denken en doen rond onderwijs spelen twee varianten
van maakbaarheidsdenken, laat ik ze de ‘pedagogische’ en de ‘economische' variant noemen, naast elkaar een dwingende rol.
Sinds pakweg 250 jaar verwachten we,
allereerst, dat de school ons kan helpen sociale en economische problemen op te
lossen. Misschien ook doordat ze ten diepste uitdrukking geeft aan onze hoop,
aan het optimistische mensbeeld dat aan de liberale democratie ten grondslag
ligt, is die ‘pedagogische reflex’ onuitroeibaar. In het licht van al het
lelijke in een complexe wereld oogt zij echter niet zozeer naief als wel gemakzuchtig.
Ongeacht hoe groot, klein of reëel het maatschappelijke probleem ook is, ik schreef het elders al eens, het lijkt intuïtief bevredigend, gemakkelijk en goedkoop om
de verantwoordelijkheid ervoor op de bordjes van onderwijzers en
onderwijzeressen neer te leggen.
Die kunnen weliswaar veel meer dan soms wel
wordt geopperd, maar de samenleving kunnen zij helaas niet veranderen. De
invloed van ‘school’ is in vergelijking met de invloed van ‘thuis’ bijzonder klein. Scholen zijn mede daardoor ook niet ‘beter’ dan de samenleving waarin
zij opereren. Scholen kunnen veel betekenen het leven van individuen en ja,
scholen spelen een belangrijke stimulerende rol in de samenleving als geheel.
Maar onderwijsbeleid dat tegelijk ‘beschavingsarbeid’ en sociaal- of zelfs
economisch beleid wil zijn, dat is flinksheid, pure symboolpolitiek.
suboptimaal
Moeten, kunnen docenten dan niks doen tegen
‘radicalisering’? Natuurlijk wel. Dat doen ze ook. Zoals ze ook onversaagd de
strijd aanbinden met obesitas, onverdraagzaamheid, drugs en taalachterstand, en
bovendien ruimte maken voor kinderen met dyslexie, AD(H)D, ASS,
hypersensitiviteit en nog zo wat hyperdiagnoses. Docentenvolk is dociel, groot-
en goedmoedig, en neemt de last van de wereld met liefde op haar schouders.
Maar ze moeten wel heel veel…
Naast de pedagogische reflex is er immers –
ten tweede- ook die economische ratio, dat alomvattende kwaliteitsmanagementssysteem
dat van scholen eist dat ze alle kinderen individueel en de natie als geheel
opstuwen in de vaart der volkeren. De meest ruwe kantjes van een woest
neoliberalisme, met een focus op output alleen, lijken inmiddels wel wat afgesleten, niet in de laatste plaats door een
effectieve lobby van docenten zelf. Maar nog steeds moeten kinderen en moeten
hun docenten op school vooral meetbare dingen doen: lezen, rekenen, lezen,
rekenen, en ja, ook nog wat lezen en rekenen, en daarover toetsen maken.
Breed gedragen is de opvatting dat onderwijs meer moet zijn dan zulk ‘teaching
to the test’. Maar met onze fixatie op prestatie, op de school als een
instrument voor louter kwalificatie maken we het elkaar bijzonder moeilijk om uit
dit systeem te breken. Ouders, docenten, schoolleiders en de politiek, allemaal
houden we elkaar in een statistische houdgreep: ben ik / is mijn school / mijn kind
/ het systeem wel ‘excellent’ genoeg? En wat moet ik doen als blijkt dat mijn
organisatie, dat ikzelf naar de geldende normen eigenlijk ‘suboptimaal’ ben??
’t Is tien jaar geleden dat Hans Magnus
Enzensberger zijn invloedrijke essay schreef over de terrorist als de ‘radicale
loser’. Ik denk dat zijn analyse nog
steeds relevant is, misschien zelfs eens te meer: in een samenleving vol
van ‘wij’ en zij’, met steeds minder have’s,
bovendien, en steeds meer have not’s,
zullen enkelingen en groepen radicaliseren – allicht. Het onderwijs kan dat
niet tegenhouden, of alleen in individuele gevallen. In ’t algemeen draagt zij
op het moment juist bij aan dat fnuikende, dat onderhuidse gevoel: je kunt het
(havo/vwo) of je kunt het niet (vmbo), je hebt talent of je hebt dat niet. Wie
niet excellent is, is een loser.
Jammer. Eigen schuld. Geluk is een keuze. Zelfs als je 16 bent en stijf staat
van de vreemde hormonen.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in
Parijs lieten collega Henk ter Haar en ik een korte enquete rondgaan. Heb je
aandacht besteed aan 'Charlie' of niet, hoe, en waarom niet? De resultaten waren in
alle hype-erigheid vooral geruststellend. Van 480 docenten in Basis- en
Voortgezet Onderwijs heeft de overgrote meerderheid (85%) ‘Charlie’ in de klas
aan de orde gesteld. Toch voelt een flinke groep (20%) zich om allerlei redenen
belemmerd om zo’n gevoelig – filosofisch, ethisch-religieus geladen – onderwerp
in de klas aan te snijden. Met het oog op dat vijfde deel - en met het oog op álle kinderen - pleiten we in het verslag van ons onderzoekje daarom
voor méér pedagogiek in de lerarenopleidingen, voor méér filosofie en
actualiteit in de klas en tenslotte voor méér waardegedreven scholen. Maar wat
mij betreft is dat niet alles.
participatie
Scholen kunnen radicalisme signaleren, maar heel
moeilijk bestrijden. Al was het maar omdat het heel aanlokkelijk
is om als puber ‘radicaal’ te zijn, op welke manier dan ook. Daarnaast draagt
de school zoals zij nu is mogelijk zelf bij aan de problemen die eraan ten
grondslag liggen.
Wezenlijk voor het functioneren van democratie
– op kleine en op grote schaal – is dat mensen erbij horen, zich gehoord weten.
In onze ‘diplomademocratie’ lijkt dat niet voldoende meer het geval. Juist ons
onderwijsbestel, met haar vroege, strenge selectie (cito!) en haar hoge muur tussen algemeen vormend- en beroepsonderwijs, draagt bij aan
een groeiende kloof tussen hoog- en laagopgeleiden, tussen kanshebbers en verliezers. Zoals eerder betoogd lijkt het huidige vertoog, met
haar focus op talent en 'excellentie', deze tendens nog eens te versterken.
Ondanks dat, of juist daarom hebben scholen de
plicht het fundament te leggen voor democratische waarden en vaardigheden: openheid,
empathie, deliberatie, water bij de wijn. Dat doen ze, en dat doen ze over het
algemeen goed. Beter nog zouden ze dat kunnen doen wanneer ze zelf meer
‘democratisch’ zouden worden, proeftuinen van burgerschap waarin alle
betrokkenen, dus ook ouders, docenten en de kinderen zelf, veel voor het zeggen
hebben. Dat zal niet alle reële en gevreesde problemen verhelpen, zeker niet,
maar ‘doen’ werkt voor kinderen en andere mensen meetbaar beter dan ‘praten’
alleen.
Scholen kunnen, al met al, best wat doen om
democratisch burgerschap te bevorderen. Daar is niet méér beleid voor nodig,
eerder minder: minder regeldruk, minder prestatiedruk, minder ‘afrekencultuur’
en veel, heel veel ruimte voor
(democratische) experimenten. Ik ben ervan overtuigd dat dat veel beter werkt om
‘radicalisme’ te bestrijden dan het morele, maar gratuite appèl vanuit Den Haag.
Dat, namelijk, leidt er óók toe dat we het debat over ‘radicalisme’ en terrorisme neigen te voeren in termen van ‘opvoeding’ en ‘cultuur; terwijl het natuurlijk nog steeds om participatie gaat, om meedoen, kansen, banen, om een perspectief op een goed leven. Als ‘radicalisme’ dus überhaupt een issue is in onderwijsbeleid, dan zou het ook en vooral moeten gaan om goed (vak)onderwijs dat jongeren perspectieven biedt – wat van het (V)MBO bijvoorbeeld niet altijd gezegd kan worden.
Dat, namelijk, leidt er óók toe dat we het debat over ‘radicalisme’ en terrorisme neigen te voeren in termen van ‘opvoeding’ en ‘cultuur; terwijl het natuurlijk nog steeds om participatie gaat, om meedoen, kansen, banen, om een perspectief op een goed leven. Als ‘radicalisme’ dus überhaupt een issue is in onderwijsbeleid, dan zou het ook en vooral moeten gaan om goed (vak)onderwijs dat jongeren perspectieven biedt – wat van het (V)MBO bijvoorbeeld niet altijd gezegd kan worden.
Maar ook dan nog geldt: onderwijsbeleid kan geen substituut
zijn voor sociaal-economisch beleid. Scholen veranderen de samenleving niet.
Dat moeten we zelf en samen op álle plekken in die samenleving doen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten