zaterdag 25 juni 2016

Prestatiepijn, Statusangst en de New Commons


Een voorpublicatie


In februari 2017 publiceren Fransiscus Kusters en ondergetekende een bundel onder de werktitel PrestatiePijn. Daarin onderzoeken we wat de cultuur van presteren en meten, op school maar ook in de samenleving zoal doet, waar ze vandaan komt en hoe we er mogelijk een weg uit vinden.
Het boek ontstaat werkenderweg, door interviews met wetenschappers en anderen, door bijdragen van bekenende en minder bekende auteurs. Ook schrijven wij, de twee samenstellers, elkaar brieven waarin we proberen de ontwikkeling van onze gedachten rond PrestatiePijn te schetsen.
De onderstaande tekst is [een fragment uit] de laatste brief, in dit geval van mij aan Fransiscus, en verschijnt vandaag als 'nabereiding' van een bijeenkomst van MeetUp010, gisteren in Rotterdam, en als 'opwarmertje' voor ons aanstaande boek. 


Lieve Frans


Enschede – Utrecht (en vice versa), juni 2016

Ik kan het toch niet laten er (redelijk) snel weer een tweede brief achteraan te sturen. Ik denk, zoals ik je schreef, dat prestatiepijn geen individueel probleem is, of althans niet iets dat op individueel niveau is op te lossen. Om dat aannemelijk te maken, moet ik wel even een flinke omtrekkende beweging maken…
Allebei stelden we al vast dat 'prestatie' als woord haar wortels in het economische, en daarmee ook in het juridische domein heeft. Wie iets presteert in economische zin die levert iets, een goed of een dienst. Daarmee gaat zij of hij ook een belofte aan, staat zij in voor wat zij belooft te doen of te maken.
In ons huidige taalgebruik lijkt die oorsprong vrijwel verloren. Hebben we het over een prestatie, dan gaat het om een bijzondere verrichting op enig vlak – sportief, artistiek, cognitief, whatever – die een individu of een team levert. Net als bij kwaliteit (eigenlijk: 'van hoge kwaliteit') drukken we bij prestatie (eveneens: hoge of uitzonderlijke prestatie) in onze alledaagse taal de maat niet expliciet uit, maar denken we haar als het ware wel mee. Een prestatie is een hoge prestatie, vaak op een denkbeeldige, een relatieve schaal.
Een belangrijke oorzaak waardoor prestatie op school pijn doet of kan doen, zit precies hier. In het spreken over prestatie swingt die oude, economische betekenis namelijk nog steeds, ja, misschien wel eens te meer mee. In een (min of meer) meritocratisch bestel – zo zal ik hieronder proberen aan te tonen – verwachten we van kinderen bij elke toets, bij elk examen niet letterlijk dat ze een goed of dienst, maar wel dat ze zichzelf leveren, voor zichzelf instaan. Mede doordat de maat van die 'prestatie' niet wordt uitgedrukt maar alleen gedacht, is zij relatief en in potentie grenzeloos: in vergelijking met anderen kun je altijd nog hoger presteren, meer uitzonderlijk zijn, meer van jezelf leveren. We kunnen ons zorgen maken over deze prestatiepijn, ons druk maken over de toets- en afrekencultuur, we kunnen kritiek hebben op het neoliberalisme, het kapitalisme, op van alles en nog wat. Maar in feite we zitten allemaal – wij leraren, wij ouders, wij beleidsmakers - in hetzelfde schuitje: in al onze welwillendheid hebben we van kinderen producenten gemaakt, producenten van een ánder, namelijk van hun beste, hun slimste, hun nog excellentere zelf. Hoe zijn we daar gekomen??


pedagogisering
Laat ik er even wat geschiedenis en wat begrippen ingooien :) Sinds de industriele revolutie is onze samenleving er een stuk gecompliceerder op geworden. In de taal van de systeemtheorie is dat een grotendeels autonoom, of autogeneratief proces: door nieuwe technologieën ontstaan niet alleen nieuwe producten, maar ook nieuwe kennis, instituties en beroepsgroepen, die allemaal weer nieuwe technologie, kennis, instituties en beroepen produceren, enzovoort et cetera. Op die manier is de samenleving, op nationale, maar inmiddels ook op wereldschaal, een steeds ingewikkelder geheel geworden van systemen, sub-systemen en sub-sub-systemen die onderling sterk van elkaar afhankelijk zijn, maar evengoed opereren als semi-aparte domeintjes, met eigen regels en (kwalificatie)systemen.
Een van de manieren waarop de samenleving deze veranderingen in goede banen heeft proberen te leiden is door het uitbreiden van het onderwijs, een proces dat ook ook wel 'pedagogisering' is genoemd: het steeds langer en intensiever opleiden en opvoeden van steeds meer kinderen onder leiding van professionals teneinde hen beter toe te rusten op een complexe wereld c.q. een veranderende arbeidsmarkt. Dat proces begint ook in Nederland al in de late achtiende- , maar krijgt vooral z'n beslag in de negentiende en de twintigste eeuw. Het is daarbij niet alleen zo dat steeds meer kinderen steeds langer naar school gaan; de standaarden van wat zij minimaal geacht worden te kennen en te kunnen, en wat de juf dus moet helpen aanleren zijn, in ieder geval in het basisonderwijs, sinds pakweg 1800 flink omhoog geschoven. In het vo geldt dat (waarschijnlijk) minder, maar daar staat tegenover dat dat domein – met ook het hoger onderwijs enorm gegroeid is. Ging rond 1920 nog minder dan 1 op de 10 kinderen naar het VO, nu is dat praktisch 95% (De Beer & Van Pinxteren, 2016).
Je zou kunnen denken dat het onderwijssysteem haar maximale omvang en complexiteit inmiddels al wel bereikt heeft, maar het tegendeel is waar. De 'pedagogisering' van het kinderleven gaat onverdroten voort, bijvoorbeeld in verschillende voorstellen voor verplichte voor- en vroegschoolse educatie voor kinderen van 0 tot 4. Ik liet me daar in de vorige brief ook al iets over ontvallen. Maar ook verschillende 'velden' als de psychologisering annex medicalisering van reële of vermeende leerproblemen – het labellen van kinderen, dus, al dan niet om het schoolse falen te maskeren (Dehue, 2014), allerhande gedoe rond passend onderwijs en thuiszitters, de opkomst van een schaduwmarkt voor huiswerk- en toetstraining, de oproepen voor 'een leven lang leren': je zou ze allemaal kunnen zien als uitlopers van eenzelfde trend richting meer en langer georganiseerd, schools en doorgaans cognitief georienteerd leren. 


meritocratie
Die pedagogisering, die dus ook een institutionalisering van de kindertijd en de jeugd is, zou je met Foucault kunnen duiden als disciplinering: via de school worden kinderen gevormd, die van de minder gegoede standen zelfs verheft, tot aangepaste, deugdzame en nuttige, dat wil zeggen productieve burgers. Dat is zeker waar, en ook vaak in zulke termen geduid, maar in zoverre dat tegelijk een diskwalificatie inhoudt, is dat niet volledig en misschien ook niet eerlijk. Onderwijs heeft namelijk, ook al voor de Tweede Wereldoorlog, kinderen uit de 'volksklassen' daadwerkelijk kansen geboden om sociaal te stijgen, via de HBS en de Kweekschool vooral. Na die oorlog, en met name vanaf de jaren zestig, werd die sociale mobiliteit zelfs het speerpunt van onderwijsbeleid. Tot 1968 bleef het schoolsysteem nog standsgewijs georganiseerd, maar na de Mammoetwet bood een transparant, aangesloten systeem ruim baan aan de stapelaars – in ieder geval een tijdje …


lees verder op: http://prestatiepijn.nl/?p=131 en volg ons op @infopijn








Geen opmerkingen: